zondag 11 november 2018

Mijn “vriend” Rinus Isken, het vervolg!!

En ja hoor,

Weer was het raak en weer moest ik er via via kennis van nemen dat “vriend Isken” er niet van houd om rechtstreeks met iemand het gesprek aan te gaan, de discussie te voeren op feiten, maar dat liever via de achterklap doet! Je zou bijna zeggen dat dat de door hem tot een kunst is verheven!
Natuurlijk zonder de mensen, over wie hij zijn gal spuwt en de meest aperte leugens weet te verspreiden, in de gelegenheid te stellen een weerwoord te geven.

Nee, daar houdt de ex-marinier Isken niet van. Liever doet hij dat in de besloten kring van zijn eigen forum, veilig afgegrendeld voor eenieder die het in zijn zotte hersens haalt om hem van repliek te dienen en mocht er eentje op staan die de euvele moed heeft om tegengas te geven dan staat hem standaard een ban te wachten!
Natuurlijk is het voor hem prettiger praten tegenover een gehoor dat hij afsluit van de antwoorden en reacties die hem niet van pas komen.
Natuurlijk is het vervelend als mensen van buiten je leugens en valse verwijten publiekelijk aan de kaak stellen.

Je snapt de man zijn instelling gewoon niet. Wat bezielt hem om zo verbeten te volharden in het beschadigen van mensen, om maar via de achterklap verhalen te vertellen wat ronduit leugens zijn?  Althans ik snap hem niet.
Kijk nou eens naar wat hij beweert over “die andere ziekenboeg” zoals hij ze graag bestempeld.
Beweren dat ze niet ingeschreven zouden zijn als stichting, als dat wordt ontkracht onmiddellijk het volgende stukje “fake news” verspreid. Nu zou het zo zijn dat ze niet ingeschreven staan bij de ‘Kamer van Koophandel’? Terwijl hij vanaf het begin op de hoogte is gehouden door zijn maatjes!
Hij had daar een mooi woord voor bedacht voor de mensen die het met mij eens waren, wat was het ook alweer, o ja  “zijn Clan”!

Dan zijn daar nog de persoonlijke verwijten aan mijn adres.
Nee, niet over de feitelijkheden, ook niet aantonen dat ik onjuistheden zou hebben gemeld, nee gewoon op het persoonlijke vlak trachten mensen te krenken. Knip en plak werk op het niveau van een kleuterschool? Een privé foto verknippen en publiceren? Het is allemaal van een niveau dat je je afgaat vragen wat nou eigenlijk het werkelijke doel is van zijn opereren. Is zijn drijfveer dan gewoon ordinaire jaloezie? Kan hij niet aanzien dat “die andere ziekenboeg” een eclatant succes blijkt te zijn, zonder dat dit is bij te schrijven op het conto van Rinus? Of moet ik zeggen is het misschien wel juist een succes geworden dankzij het niet betrokken zijn van deze egotripper?

O, natuurlijk, ik ben geen model marinier geweest. Daartegenover staat dat ik nooit maten een oor heb aangenaaid, niet over hun rug heb gewerkt aan mijn eigen carrière binnen het korps. Altijd de mensen met wie ik te maken heb gehad recht in de ogen heb kunnen aankijken en nooit een gesprek uit de weg ben gegaan.

Wat ik wel geleerd heb binnen het geliefde korps is dat je elkaar best flink de waarheid mocht zeggen, dat er altijd plaats was voor woord en weerwoord. Maar dat je dat nooit op een achterbakse manier deed. Altijd ‘face to face’ en van man tot man! Toch vreemd dat we er beide, na zoveel jaar, toch een heel andere kijk op na houden van hoe je met elkaar om zou moeten gaan!

Ik ben natuurlijk niet de beroerdste, ik vind dat Rinus recht erop heeft om gehoord te worden, ook al kiest hij ervoor om niet publiekelijk geconfronteerd te worden met zijn leugens. De manier van opereren is die van een verbitterd mens die doldriest, bij een kennelijk gebrek aan argumenten en bewijzen, zijn gal wenst te spuien.

Dat is jammer! 
Dat is ook onbehoorlijk (iets wat ik trouwens van mijn toenmalige baksmeester heb geleerd en ik ben blij dat je dat kennelijk wel herkend!) en niet iets wat je zou verwachten van een eens zo gerespecteerd onder officier.
Beste Rinus, hieronder tref je de screenshots aan van je gehuil op je eigen besloten en veilige forum. Zoals je ziet zijn er altijd mensen die de berichtgeving doorspelen. Het verschil tussen jou en mij is dat ik van openheid houd en jij daar kennelijk veel moeite mee hebt.

Als je wilt reageren ben je altijd van harte welkom op de plek waar dit is gepubliceerd (https://korpsherinneringen.blogspot.com/2018/10/mijn-vriend-rinus-isken.html ). 
Ik kan je een ding verzekeren, als je taalgebruik fatsoenlijk blijft, mag je je gal spugen, je leugens neerpennen, namen misbruiken, verknipte foto’s blijven plaatsen en door blijven janken dat je zo gemeen wordt behandeld.

Ik haal het niet weg. 
Sterker ik zal het zeker weerleggen op basis van de feiten.

Die feiten vind je hieronder ook, teksten uit de inschrijving KvK en de stichtingsakte van “die andere ziekenboeg” zoals jij ze graag duid!
Dus….., kom maar op met je volgende bijdrage!!!
Of ga je je eindelijk eens als een volwassen vent gedragen en ga je zoeken naar een manier om dit hele gedoe achter je te laten?

O ja, nog even de feiten die je zo halsstarrig blijft ontkennen:
De stichtingsakte van “die andere ziekenboeg”(zoals jij ze graag betiteld) vermeld het volgende:

Heden, negenentwintig december tweeduizend vijftien,
Is opgericht de stichting :”Stichting Qua Patet Orbis Semper Fidelis Fonds”

Je bent hier vanaf dag een op de hoogte geweest, toch kies je ervoor om te blijven volharden in de stelling dat ‘ze’ geen stichting zijn!

Uit het bedrijf uittreksel van de kamer van koophandel blijkt, zoals reeds bij je bekend was, dat de stichting is ingeschreven onder nummer: 64905926. Dit is gebeurd, zoals op de inschrijving staat vermeld, op: 30-12-2015 zeggen en schrijven 1 dag na hun inschrijving als Stichting, maar ook dat was reeds lang bij je bekend!
(Mocht je behoefte hebben om ze in te zien, dan hoor ik het wel. Je bent van harte welkom.)

Je weet ik ben altijd in voor een goed gesprek op basis van feiten en argumenten, je hebt mijn mailadres al gepubliceerd, mijn foto geplaatst en mijn telefoonnummer is al jaren bekend bij je.
Dus ik zou zeggen, wees een kerel, gedraag je zoals het een oud-marinier betaamt, Ik sta ervoor open, nou jij nog! 😉
Groet,

Rob Barlage

NB: uiteraard heb ik Rinus geïnformeerd via een mailtje zodat hij op de hoogte is!

Hier nog even de screenshots, waarin Rinus zich van zijn "beste kant" laat zien. 









woensdag 10 oktober 2018

Mijn “vriend” Rinus Isken


Rinus Isken, ja die van “het Korpsmariniersforum.nl”

Voert een soort ‘heilige vendetta’ tegen een goedlopende en georganiseerde stichting die zich bezighoudt met het er 'zijn' voor de (oud) mariniers die het even wat minder gaat, die getroffen zijn door ziekte of handicap of de nabestaanden van de overleden (oud) mariniers.

Deze week liet de heer Isken via zijn facebook pagina en die van “korps forum” weten dat hij een stichting had opgericht, plaatste een wervende tekst van een Doornse Notaris erbij en klaar was kees!
Ik wil eenieder altijd graag goed informeren dus hieronder de afdruk van de screenprint met daaronder mijn felicitaties en daar weer onder de inhoudelijke reactie van ‘onze’Rinus.
Tja, en dan is Rinus op zijn best. 
Zijn reactie die hij dan plaatst klopt van geen meter, dus kan ik niet anders dan dat aan de kaak stellen. Het kan toch niet zo zijn dat Rinus gewoon verkeerde informatie verspreid?


Natuurlijk vraagt zijn reactie om een antwoord, dus dit was mijn antwoord aan Rinus:

Aaaaah, Rinus,

Wat fijn dat je even reageert, het is altijd goed om even je stem te laten horen en te reageren op welgemeende felicitaties.

Jammer alleen dat het weer een beetje op z'n Rinus gaat, zoals we je de laatste jaren hebben leren kennen. Een beetje waarheid, een beetje suggestie en af en toe een keiharde leugen, om vervolgens te roepen dat je veel onrecht is aangedaan.

Wel zaken ontkennen dus (niet onder druk van Koepel of COM) maar niet even van de gelegenheid gebruik maken om gewoon eens even uit te leggen waarom je pas na zoveel jaar "rommelen" ( oh, vat het nou alsjeblieft niet te negatief op! ) uiteindelijk toch kiest voor een stichtingsvorm??

 Het feit dat de Notaris uit Doorn je een donatie heeft geschonken omdat hij je daarmee kennelijk beloond voor de klandizie, dat is natuurlijk prachtig en ach een beetje reclame voor deze man kan natuurlijk nooit geen kwaad!!
Trouwens Rinus, je geeft nogal stellig aan dat er van 'die andere Mariniers ziekenboeg' (die andere ziekenboeg heeft trouwens een formele stichtingsnaam zoals je ongetwijfeld weet namelijk:



"Stichting Qua Patet Orbis Semper Fidelis Fonds, de Mariniers Ziekenboeg"!) 
geen stichtingsakte zou zijn. 
Of zoals jij het noemt een 'Notariële akte'.

Hoewel jij juist beter weet, want je hebt al die papieren ongetwijfeld in je bezit via de 'goede contacten' die je hebt. Mochten ze je niet ter beschikking zijn gesteld dan stel ik voor dat je eens even bij die Notaris, die je zo gul heeft gesponsord, na te vragen of hij je even een kopie wil laten toekomen van de akte die notarieel is vastgelegd in het register en ook omschreven in het register van de KvK op : 29 december 2015

Weet je wat, misschien is het een idee dat je dan ook even je verontschuldigingen aan bied aan die "andere Mariniers ziekenboeg" voor het misbruiken van de stichtingsnaam op je eigen Forum en op de verschillende Facebook site's die onder je beheer vallen.
Het is zo jammer dat je al die energie die je nog steeds hebt (en geloof me daar heb ik werkelijk veel respect voor) niet aanwent om eens te kijken naar wat er mogelijk zou zijn binnen een samenwerkingsverband. Natuurlijk moet je dan over je eigen Ego heen stappen, maar man wat zou het je sieren en wat zou je er een respect mee afkunnen dwingen als de oude, verantwoordelijke Rinus weer zou opstaan.


O ja en als je dan toch lekker bezig bent kan je meteen een andere belofte in lossen, nadat je me uit het forum hebt gedonderd, zodat de discussie verstomde omdat een weerwoord aan je geven niet meer tot de mogelijkheden behoorde, spraken we af dat je ook al mijn bijdrages zou verwijderen. Maar ach, zoals het past bij Rinus, ook dat heb je maar gewoon zo gelaten omdat het je wel beter paste en, tja waarom zou je je afspraken ook nakomen, toch?

Ik ben nieuwsgierig naar de samenstelling van het bestuur van de pas opgerichte stichting, vanaf deze plek wens ik alle betrokkenen in ieder geval heel veel succes. Want, en laten we dat alsjeblieft niet vergeten, uiteindelijk gaat het om die (oud) mariniers en hun naaste omgeving die in een omstandigheid verkeren dat ze best zo af en toe een steuntje in de rug kunnen gebruiken!!!



Tja en dan is Rinus Isken natuurlijk ook de beroerdste niet, hij reageert dan als volgt:
(NB: tot mijn spijt heb ik geen screen prints, daar Rinus te snel was met het verwijderen van de berichten, dus zult u het moeten doen met mijn weergave)
"Voor de lezers de oprichting is Niet onder druk van het COM of de Koepel, sterker nog tot op heden zijn wij geen lid van de koepel, de andere Mariniers Ziekenboeg is ook geen stichting, want daar is geen Notariële akte van." aldus Rinus Isken."

Tja, volharden in leugens en dat tegen beter weten in, is natuurlijk niet de manier om tot een constructief gesprek te komen, sterker de vraag is wil Rinus dat eigenlijk wel?

Ik heb hem als volgt geantwoord:
"Natuurlijk Rinus!!

Da’s ook nobel van je om mensen te informeren.
Probleem is dat je dat informeren op een manier doet die feitelijk onjuist is.  De verwijzing naar een besloten forum, waarin je niet accepteert dat iemand een weerwoord geeft en hem dus onmiddellijk bant. Dus vul ik het met het grootste genoegen voor je aan op een plek waar je wel je verhalen tegen het licht mag houden. Ik ben er namelijk een voorstander om mensen open en eerlijk te informeren en ze niet met halve en hele onwaarheden te bestoken.

Dat je verwijst naar "je eigen korpsforum" waar je een selectief voordeur beleid vertoont is een prima voorbeeld daarvan. Mensen die, soms, blindelings en zeker kritiekloos achter je aan lopen worden daar toegelaten en mensen die een andere mening hebben dan de jouwe of gewoon voorstanders zijn van 'openheid' en een discussie met je aangaan, worden gewoon eruit gegooid. Precies als nu dus, gewoon weer geen duidelijkheid, maar leugens! Jammer toch, weer een gemiste kans!

O begrijp me goed, natuurlijk ben ik graag bereid om het gesprek met je voort te zetten op “jou Forum” kan je meteen laten zien dat ik het helemaal mis heb wat dat deur beleid betreft. Dus verleen mij toegang tot “Korpsmariniersforum.nl” en we voeren het gesprek verder in de beslotenheid van je vriendenclub. Zie de uitnodiging met plezier te gemoed.
Groet,
Rob Barlage 

En ja hoor, de inkt was nog niet droog of daar was Rinus Isken al. Niet met een inhoudelijk antwoord, welnee gewoon zoals dat Rinus Isken altijd reageert, pissig dus:
"Rob Barlage ik heb jou geen antwoord gegeven maar de lezers op dit forum, en het Qua Patet Orbis Semper Fidelis Fonds is van het Korps Mariniers Forum."

Kort daarna heeft hij dus alle berichtgeving op de openbaar toegankelijke Facebookpagina's verwijderd. Ik kwam daarachter omdat ik hem graag nog wat feiten wilde voor houden maar…… dat kan alleen nog maar op die pagina’s waar portier Isken het voordeur beleid bepaald en daar ben ik niet meer welkom.


Tja wat blijft er dan nog over?

Mijn eigen blog schrijven en die, bij deze, publiekelijk maken zodat eenieder er in ieder geval kennis van kan nemen van hoe de discussie is verlopen (O ja, even voor de goede orde, ik heb Rinus de tekst gewoon via mail toegestuurd, zou niet willen dat hij weer niet volledig geïnformeerd was 😉)

De mail luide als volgt:

Beste Rinus,

Als het even niet gaat zoals je wil, als iemand je leugens aan de kaak stelt, aantoont dat je moeite hebt om je afspraken na te komen en vervolgens dat gedrag ter discussie stelt, blijf je reageren op een manier die veel weg heeft van struisvogelpolitiek, gewoon je kop in het zand en terugtrekken op het eigen nest, waar je de mensen wel erg eenzijdig voorlicht en zeker geen ruimte geeft om een weerwoord te geven. 

Sterker, net als een paar jaar geleden heb je geen argumenten, slechts een blokkade om er zo toch maar vooral voor te zorgen dat alleen je eigen dubieuze visie te horen is.
Ik meen wat ik heb gezegd in mijn laatste reactie. 
Ik wil graag het gesprek met je aan gaan en op je forum of op je facebook pagina, maar dan wel op basis van de feiten.

Ik kwam trouwens nog een gezamenlijke verklaring tegen van jou, Dick en ene John Schouten, nu een paar jaar later werpt die verklaring toch ook een wat ander licht op het geheel als dat je doet voorkomen:


Ik wens Rinus natuurlijk, niets dan goeds en spreek de hoop uit dat hij op enig moment weer voor rede vatbaar gaat worden. 
Echt de “ouwe Rinus” was een stuk beter te pruimen dan dit verzuurde exemplaar!



zondag 9 september 2018

Overgeplaatst van Willemsoord naar Doorn



Het was zover, de overplaatsing van Den Helder naar Doorn.
Mijn plunjezak was gepakt. Mijn reis- en overplaatsingsbescheiden zaten in mijn binnenzak.
Ik had me in het gala-uniform van het korps mariniers gehesen, het in mijn plunjezak proppen van dat lakense pak kon ik niet over mijn hart verkrijgen. Ik zou voor de laatste keer de deur achter me dicht trekken van de slaapzaal op Willemsoord in Den Helder.

Ik was van de HMS. Amsterdam gekomen, met een tussenstop op Willemsoord in den Helder, om me vervolgens na het weekend te gaan melden in de van Braam Houckgeest kazerne in Doorn bij de Eerste Amfibische Gevechtsgroep.


De bedoeling van deze overplaatsing was om een losgeslagen puber weer in het gareel te krijgen. Mijn boordplaatsing was in mijn ogen een succes geweest. Ik had circa een half jaar gevaren en alles gedaan wat god en de marine verboden hadden. Ik was van puberjongen naar jongvolwassenen gegroeid.Met behoud van het puberaal gedrag, dat dan weer wel.
Het was zover gekomen dat de commandant het niet langer verantwoord vond om mij aan boord te houden en me overplaatste, nog voor we Den Helder binnen voeren, naar het opleidingscentrum van het Korps mariniers in Doorn. Zodat ze daar weer een poging konden wagen om mij weer in het keurspak te laten passen. De Marine dacht dus duidelijk anders over mijn inzet aan boord.

Na het weekend zou, noem het maar, mijn heropvoeding als marinier een aanvang krijgen. Ik moest me melden op maandag morgen om 09.00 uur. Ik had dus nog alle tijd om van het weekend te genieten. Nadat ik mijn reisorders had gekregen van de onderofficier van de wacht van Willemsoord kon ik richting station vertrekken met de pendeltruck. Mijn hele hebben en houwen zat in die plunjezak. Ik gooide hem met een zwier in de laadback van de truck, sprong er zelf ook in en gaf een klap tegen het schot tussen de cabine en de laadbak, ten teken dat we konden rijden. Vrijwel onmiddellijk zette de truck zich in beweging. We reden richting poort en het haventerrein werd kleiner en kleiner. Uiteindelijk verlieten we door de slagboom het marine complex en reden we de burgermaatschappij binnen voor het weekend!

Hulp aan vrienden!

We passeerde “café de Boei”.
Ik had daar een paar dagen onderdak gevonden en achter de bar gestaan. Nadat duidelijk was geworden dat ik niet langer aan boord kon blijven van de HMS. Amsterdam, had ik verlof aangevraagd. Dat werd geweigerd omdat men nog niet precies wist wat ze met me aan moesten. Het was dus wachten geblazen.
Nou had ik in die periode een redelijk kort lontje en was nogal impulsief, juist dat gedrag had me al regelmatig in de problemen gebracht. Ook nu kwam weer in mij op dat het allemaal niet eerlijk was en dat iedereen daar schuld aan had, behalve ik zelf, natuurlijk!
(als je nu de conclusie trekt dat ik wel erg weinig zelfkritiek had in die tijd dan is dat volstrekt juist!)

‘De Boei’ was, wat je zou kunnen noemen, mijn stamkroeg in Den Helder. De eigenaren waren een gehuwd stel.
Hij was werkzaam bij de marine en zat aan boord van een bevoorradingsschip.
Zij runde de kroeg met haar zuster als hij weer eens op zee zat.
Vaak, ’s avonds laat, hadden we hele gesprekken als de meeste klanten waren vertrokken. Vaak ook bleef ik hangen en hielp mee om de zaak op te ruimen en vertrok dan. In korte tijd bloeide een vriendschap tussen dit echtpaar, de zus en mij. Op een van de dagen dat hij weer op zee zat kreeg ik de eerste keer de vraag of ik niet wilde mee werken als ik toch vrij was in het weekend. Het leek me leuk en dus stond ik plotseling achter de bar. Op het moment dat mij verlof geweigerd werd en niemand mij kon vertellen wat er van mij verwacht werd de komende tijd, was ik er helemaal klaar mee. Dat was het moment dat ik ’s avonds ging stappen en besloot, om dan maar zonder toestemming, met verlof te gaan.
De beslissing nemen was een en de beslissing uitvoeren was een ander.

Waar moest ik heen?
Naar Amsterdam, naar mijn ouders was geen optie. Mijn vader zag me aankomen!
Naar familie op de Veluwe, in Wapenveld? Ook niet echt het episch centrum van de wereld in die tijd!
Naar Maastricht dan, waar familie van mijn moeder woonde en waar ik altijd welkom was?
Misschien was dat wel een oplossing. Eerst maar eens een slok halen.

Ik ging op weg met een klein tasje met wat toiletspullen en schoon ondergoed en een paar truitjes. Ik kwam binnen bij “de Boei” Pauline, de eigenaresse, zag me binnen komen en zag dat mijn blik weinig goeds voorspelde.
“Wat is er met jouw” zei ze, “Je kijkt of er een dooie is gevallen? Toch niks ernstigs gebeurd, hé?” Voor ik de kans kreeg te antwoorden, vroeg een klant alweer om haar aandacht. Ik zette me aan de bar en onder het bedienen door, werd er een vers glas bier voor me neergezet.
“Hier, daar zul je wel van opknappen” waren de begeleidende woorden.
Ik nam een slok en zat stilletjes te overdenken hoe het nu verder moest.

Ik schrok wakker uit mijn gepeins op het moment dat een hartsgrondelijk gevloek omhoogkwam achter de bar vandaan. Pauline was inmiddels naar beneden, de kelder in gegaan, om een nieuw fust bier aan te slaan. Daarbij was iets misgegaan en was haar hand, nogal pijnlijk, bekneld geraakt tussen twee fusten. Ik stond op en liep om de bar heen, stak mijn hoofd door het luik naar
beneden en vroeg of alles goed was.
“Wat had je nou gedacht dat ik hier voor mijn lol sta te jodelen, nee natuurlijk is niet alles goed. Ik heb met mijn hand tussen die fusten klem gezeten en nou verrek ik van de pijn.”
Ik daalde nu ook af naar de kelder.
Ik zag dat het fust nog zachtjes stond na te pruttelen en dat er nog wat bier uitliep.
“Zal ik dat eerst maar even in orde maken” zei ik wijzend op het verkeerd aangeslagen fust. “Daarna help ik jou wel even naar boven”
Het antwoord bestond uit niet meer dan wat gebrom waaruit ik een zeker mate van instemming meende op te maken.
Het vatbier stond er weer goed onder en we waren samen weer boven. Toen we onze hoofden uit het keldergat staken ontstak er een plagend applaus, alsof we de vierdaagse hadden gelopen. Eenmaal boven konden we de schade opnemen aan haar hand. Dat zag er niet goed uit. De zwelling maakte het aangezicht er ook niet prettiger op.
“Misschien is het wel verstandig als je even langs het ziekenhuis gaat” opperde ik heel voorzichtig. “Daar heb ik toch geen tijd voor!! Wie past er dan, in godsnaam op de winkel? Nee, dat moet maar even wachten hoor."
"Hou hem dan op zijn minst even in het ijs of in de spoelbak, zodat de zwelling geen kans krijgt! Ik tap wel even, heb toch niks anders te doen.”

Dat was dus het begin van ‘ongeoorloofd afwezig’ zoals de term klonk die daarvoor gebezigd werd binnen de marine. Pauline had meer last van haar hand, dan ze wilde toegeven. Ik had ‘verlof’, althans dat had ik haar maar verteld om een hoop vragen te voorkomen.
“Heb je dan verder helemaal geen afspraken deze week? “ Vroeg ze ongelovig.
“Nee niks dringends in ieder geval, dus ik heb tijd genoeg om je van de week even uit de nood te helpen. Ik kan alleen niet op de kazerne slapen want ik ben met verlof, dus……” Uitpraten was niet nodig!
“Dat is geen probleem, de logeerkamer staat altijd klaar, dus daar kan je zo in van de week!”

Opgelucht, dat de oplossing zo simpel was, haalde ze adem. Geen idee dat ik feitelijk onwettig afwezig was en dus heel dicht tegen desertie aan zat. De eerste avond was er natuurlijk niks aan de hand, het was gewoon feest, zoals vrijwel elke avond. Zo’n tachtig procent van de klanten was marinepersoneel of had wel iets met de marine te maken.
Ook een groot aantal vissers hadden ‘de Boei’ tot stamkroeg gekozen. Na sluitingstijd werd opgeruimd en tegen drieën was het tijd om ter kooi te gaan. Ik voelde mijn kussen en was meteen vertrokken. De volgende morgen ging Pauline toch even langs het hospitaal. Daar was men er snel uit. De boel was flink gekneusd en rust was de beste optie voor herstel.
“Heb je echt niets anders te doen van de week?” vroeg ze me nog maar een keer.
“Heus, geloof me nou. Geen andere belangrijke zaken, dus ik heb alle tijd. Ik heb mijn ouders al geïnformeerd en ze weten dat ik hier ben om vrienden te helpen.” Loog ik er rustig oplos.
Pauline keek me aan en zei: “Je hebt geen idee hoe je ons hiermee helpt, waar vind ik anders zo snel iemand die kan inspringen.”

Ik begon de ijskasten bij te vullen zodat de voorraad er weer koud bij stond.
De bar schoon te poetsen en de hele mise-en-place op orde te brengen.
Tegen het middaguur gingen de deuren open en waren we er klaar voor om de eerste klanten te ontvangen. Mijn eerste echte stappen in het horeca bestaan waren gezet. Tegen half een zaten er zo’n man of tien in de zaak.

Toen kwam Ron binnen.
Ron was een van de mariniers die op dezelfde zaal sliep als ik. Ron deed een opleiding aan de sportschool en kwam elke middag terug naar Willemsoord om te eten. Een vaste tussenstop was café ‘de Boei’. Hij deed de deur open en wilde op z’n joviale manier eenieder een goede dag wensen. Halverwege zijn zin bleef hij hangen en keek me met stomme verbazing recht in de ogen.
“Krijg ’t apelazarus, ben je hier??? Hoe kan dat nou?? Iedereen was in rep en roer van morgen toen je er niet was! Hoe kom je nou hier verzeild?”
Ik gebaarde hem dat hij even mee moest lopen naar de andere kant van de bar en legde hem de hele situatie uit.
“Daar komt het grootste gelazer van, dat gaat niet goed komen hoor!” was het enige wat hij kon uitbrengen.
Ik zei tegen hem dat ik verwachte dat hij zijn mond zou houden.
“Wat een vraag, natuurlijk praat ik daar niet over. Maar ik kan je wel zeggen dat ik het allemaal niet verstandig vind!”
Na twee pilsjes vertrok Ron, joviaal zwaaiend, werd me sterkte gewenst.
“Ik kom vanavond, na het vastwerken, nog wel even een pintje halen. Hou maar een kruk voor me vrij!” en weg was hij.
Die middag verliep zonder verdere problemen, klanten kwamen en klanten vertrokken weer. Tegen een uur of half acht ’s avonds begon de loop er weer in te zitten en werd het weer wat drukker. Pauline had zich op de hoek van de bar geposteerd zodat ze me met raad en daad bij kon staan. De omzet steeg door haar zware verstuiking, de hoeveelheid drank die men haar aanbood was voldoende om een delirium te veroorzaken. Tegen een uur of elf ging ze even naar boven. Opdat moment ging de deur open en kwamen er vijf mariniers naar binnen gelopen.
“Verrek zit je hier?” het was een reactie waar ik zo langzamerhand aan gewend begon te raken. Nadat ze zich aan de bar hadden genesteld en ik ze voorzien had van bier. Kwamen de vragen. Hoe, waarom, wanneer en hoe lang, waren de meest gestelde.

Ik heb getracht uit te leggen wat me bewoog. De meeste vonden het allang best. Weer ging de deur open en daar stapte Ron binnen.
Ron liep de andere maten voorbij en begaf zich zonder een woord te zeggen, naar de andere kant van de bar, waar geen mensen zaten. Daar aangekomen wenkte hij mij, dat ik naar hem toe moest komen. Ik ging naar hem toe en meteen begon hij:
“Weet je dat de hele tent in rep en roer is? Weet je dat ze vandaag al bij je ouders zijn geweest, samen met de Koninklijke marechaussee. Ze zijn je gewoon overal aan het zoeken, hoor je!”
Ik moet zeggen dat ik het best benauwd kreeg.
“Nou en, mijn ouders hebben daar toch niks mee te maken?
Ze kunnen dus hoogstens zien dat ik er niet ben, dus……”
“Rob, ik denk dat de problemen alleen maar groter worden als je niets laat horen”
Ik was nog lang niet zover dat ik me daardoor liet overtuigen. Om de ‘boys’ te vriend te houden liet ik ze maar de helft van de rekening betalen. Alleen Ron wilde dat niet en betaalde gewoon het volle pond.
“Je hoeft mij niet om te kopen hoor, ik houd ook zo wel mijn mond!” was zijn simpele verklaring.

 Iedereen was vertrokken en ik was nog bezig met het schoonmaken van de bar, de gordijnen waren dicht zodat er niemand meer van buiten naar binnen kon kijken. Ik stond na te denken wat ik nu verder moest doen met de nu ontstane situatie. Ik zou in ieder geval morgenochtend even mijn ouders bellen om ze gerust te stellen en te zeggen dat met mij alles goed was. Net op het moment dat ik de lichten wilde doven en me naar boven zou gaan begeven, werd er heel hard op de deur gebonkt. Ik schrok me rot. Niet zo zeer dat ik bang was voor een inbreker of zo, nee mijn eerste reactie was dat is de MP, ze zijn er achter waar ik zit en komen me halen.
Wat te doen, het kloppen werd luider en doordringender, niet open doen was dus geen optie.
Ik liep langzaam naar de deur en liep me te bedenken wat voor verklaring ik zou moeten geven. Ik deed de deur van het slot en zag Ron staan. Druk gebarend dat hij naar binnen wilde.

Dat was natuurlijk geen punt en er viel wat van me af dat het geen MP was.
Ron kwam met, wat je noemt, de deur in huis vallen!
Zowel letterlijk als figuurlijk. Hij tuimelde naar binnen en struikelde over zijn eigen woorden. Ik maande hem tot kalmte want ik kon er geen touw aan vast knopen.
Hij hees zich op de eerste de beste barkruk die binnen zijn bereik was en gebaarde naar de bierpomp dat hij wel iets kon gebruiken. Ik liep om de bar heen en tapte twee pilsjes. Ik zette er een voor hem neer en nam een teug van de andere.
“Nou, vertel op? Wie gaat er dood??” riep ik een beetje spottend naar hem.
“Ja wacht maar vriend het lachen zal je wel vergaan als je hoort wat je allemaal hebt los gemaakt.” Nu was het mijn beurt om een beetje zorgelijk te gaan kijken.
“Ja, daar mee is die zelfingenomen grijns wel van je gezicht, hé!" Hij schreeuwde het bijna uit. “Goed, nou ga je me eerst eens het hele verhaal vertellen, ik snap er geen snars meer van wat je allemaal staat uit te kramen!” terwijl ik hem trachtte te kalmeren.

“Ik kwam vanavond terug van passagieren en melde me bij de leerling v.d. wacht. De onderofficier van de wacht zat aan de telefoon en ik hoorde hem zeggen dat JIJ nog niet terug was en dat hij het onmiddellijk zou doorgeven als je je nog zou melden bij de wacht. Uiteraard was mijn nieuwsgierigheid gewekt en bleef een beetje hangen om te kijken of ik nog meer op zou kunnen
vangen.
De leerling gaf me een mok verse koffie en ik zocht een plekje achter in de wacht. Het gesprek werd vrij snel beëindigd en de o.O.v.d. Wacht legde de hoorn neer.
“Die lul” was het enige wat hij zei.
Pas toen kreeg hij in de gaten dat ik er ook nog was. Hij keek me aan en zei:
“Jij bent toch zo goed bevriend met hem, jullie doen toch bijna alles samen? Dan weet jij vast wel waar hij uithangt?”
Kom op jonge, vertel maar eens even snel waar hij zit en je bespaart hem een hele hoop ellende!” Natuurlijk ontkende ik dat ik enig idee had waar je uithing, wat kon ik anders. De onderofficier van de wacht was niet tevreden. Hij keek me dreigend aan en zei: “Jullie stomme varkens hebben geen idee wat je allemaal aan haalt, hé?”
Realiseer je je wel dat hij na 48 uur onwettig afwezig zijn geregistreerd staat als Deserteur en dat hem dan niets anders wacht dan de gang naar de Krijgsraad met alle gevolgen van dien!! Nee, daar denken jullie eikels natuurlijk niet bij na, hé? Jullie denken helemaal niet, daar zijn jullie te stom voor! Weet je toen wij nog……………………….”
De litanie van verwijten en klagen hield zo’n dikke tien minuten aan, hij was op dreef en absoluut niet meer te remmen. Toen hij klaar was met het uithalen naar alles en iedereen maakte hij nog een opmerking die me aan het denken zette. Vannacht zullen ze op vier plaatsen te gelijk gaan kijken of hij er is. In Amsterdam op twee plaatsen. In Maastricht en in Wapenveld bij zijn familie waar hij regelmatig komt. Het kan haast niet anders dan dat ze hem vinden.!!”
“Rob, je begrijpt toch wel wat dat betekend hé?” zei Ron bezorgt.
“Dat betekend dat er bij een hele hoop mensen vreselijke onrust zal ontstaan en zich zorgen zullen maken over je. Niemand weet immers waar je uit hangt en of dat het wel goed met je gaat! Denk daar maar eens even over na!”

We hebben nog een paar uur zitten praten, het begon buiten alweer licht te worden. Ron had me in die uren van praten ervan weten te overtuigen dat het veel verstandiger was om terug te keren binnen de hekken van Willemsoord, dan om door te gaan met deze heilloze actie. We namen nog een kop koffie, ik vertelde Pauline dat ik terug verwacht werd en dat ik later het hele verhaal wel zou vertellen en tegen half zeven verlieten we de kroeg en gingen gezamenlijk op weg terug naar Willemsoord.

Terug op Willemsoord

Het avontuur liep eigenlijk met een sisser af.
Ik moest uiteraard verschijnen op parade. De plaats waar bij de marine rechtgesproken werd door de betreffende commandant. Zoals de instructie luide hield ik twee passen voor het bureau van de Commandant halt en bleef in de houding staan. Wachten totdat iemand de opdracht gaf om wat anders te doen. De commandant keek me aan en schudde zijn hoofd. Hij vroeg de Chef de equipage wat er nu eigenlijk gebeurd was. Die hield het erop dat ik onwettelijk afwezig geweest was gedurende een korte tijd. Vertelde in een adem dat al was besloten om me over te plaatsen naar Doorn, alwaar de
heropvoeding plaats zou vinden. Dat deze overplaatsing vervroegd was en dat ik mij reeds aanstaande maandag, na het weekendverlof, daar om nul-negen-honderd uur moest melden. De commandant liet het geheel op zich in werken en dacht na. “Ik begrijp dus goed dat ‘hij’, wijzend op mij, na vrijdag middag 16.00 uur niet langer onze verantwoordelijkheid is?” De chef der equipage knikte instemmend en er verscheen een vriendelijk lach op zijn gezicht.
“Goed” zei de commandant “Sodemieter hem dan maar snel de poort uit, dan zijn we verlost van dat stuk ellende en nu eruit!” Dat laatste was duidelijk tegen mij gericht, ik maakte model rechtsomkeert en maakte dat ik de kamer uit kwam.

Eenmaal op de gang, werd ik geroepen door de adjudant. “Marinier, hier komen” “Het is nu 08.30 uur ik wil dat je aanstaande vrijdag gereed bent voor je overplaatsing, je meld je dan om 11.00 uur bij mij op bureau, ik zorg dat alle papieren gereed liggen. Vragen? Geen vragen? Dan kun je inrukken”
Om 11.30 die vrijdag morgen, vertrok de truc dus, die me naar het station van Den Helder zou brengen. Ik had nog snel gebeld naar “de Boei” om even te zeggen dat ik er niet meer zou zijn. Pauline bedankte me en zei dat ze het jammer vond dat het zo was gelopen.
Op het station stond de trein gereed. Ik was in ruim anderhalf uur in Amsterdam op het C.S. Mijn ouders wisten nog niet dat ik onderweg was naar huis. De nacht dat ik weer terug was op Willemsoord had ik even snel gebeld om te zeggen dat alles goed met me was en dat ik later nog wel even zou bellen. Daar is dus niks meer van gekomen.

Het laatste weekend voor de heropvoeding

Met een zwaai gooide ik mijn plunjezak op mijn schouder en liep door de lange centrale gang onder het Centraal Station die de perrons verbindt met de grote hal, in Amsterdam.
Ik vervolgde mijn weg, de plunjezak als een loden last meezeulend op mijn rug, dwars door de hal waar het erg druk was op vrijdagmiddag. Veel reizigers die op vrijdag vroeger naar huis gingen maakte het tot een groot mierennest. Ik had het gevoel dat alle blikken op mij waren gericht. Niet op mij persoonlijk, maar wel op het uniform en daar zat ik nou eenmaal in.
Ik stapte de grote toegangsdeuren uit en stond op het Stationsplein, ik liep richting middentoegangsbrug en ging die over.

Ik stak de Pr. Hendrikkade over en wachtte even voor het Victoria hotel op de hoek van het Damrak en de Pr. Hendrikkade. Genietend van de drukte die de, altijd bezige, stad met zich meebracht liep ik verder richting Dam. Langs C&A en de “Gouden Leeuw” kwam ik aan op de Dam.
Bij de Bijenkorf oversteken en meteen weer oversteken naar het
Damplein waar de gedenknaald hoog boven eenieder uit stak. De brede trappen op, om van af de andere kant weer naar beneden te gaan en richting Damstraat te gaan. Ik baande me een weg door de menigte die de gedenknaald als ultieme plek hadden uitgekozen om te relaxen.
Het was gezellig druk, achter het monumentale gedeelte ging een gitaar speler schuil, die liedjes van Boudewijn de Groot ten gehore bracht.

Aangekomen aan het begin van de Damstraat viel meteen de lange stoet mensen op die door de straat trokken. Iedereen had, kennelijk, haast!!
Ik niet, ik begaf me op mijn dooie gemak richting café ‘de Dam’. Aan de rechterkant van de Damstraat, gezien vanaf de Dam. Ik schoof mijn plunjezak met een hand voor me uit naar binnen en hield met mijn andere hand het zware velours gordijn opzij, zodat ik erlangs kon, zonder verstrikt te raken in het zware gordijn. Ik schoof de zware plunjezak achter de toegangsdeur, ik hoefde geen angst te hebben dat daar iemand ongemerkt ermee vandoor zou gaan. Ik zocht en vond een plekje achter aan de bar, nog voor ik zat had Dikke Piet, de barkeeper, al een colaatje Pils voor me neer gezet en riep joviaal proost!! ……………. Deserteur !!!!

“Hoe weet jij dat nou in godsnaam? “ vroeg ik stom verbaasd.
“Tja, das niet zo vreemd, hé vriend, als hier driemaal op een dag van die marine jongens met van die rood/witte potten op hun harses, komen binnen vallen om dat er een mariniertje is weggelopen waarvan het bekend is dat hij hier weleens rond hangt, tja dan weet de hele buurt wel zo’n beetje hoe laat het is, toch !”
“De tweede keer dat ze hier binnen kwamen vallen was rond het middaguur, je vader en je oom Jan en zijn neef George zaten net hun boterhammetje op te eten. Gewoon zoals ze altijd doen in hun witte schilders kloffie. Ze waren aan het werk in de Bijenkorf en hadden schaft.”
Zo ging Piet verder. “Die ene, die met grote letters MP op die pot had staan, vroeg of hij even boven mocht kijken of dat je daar soms zat. Hij liep door de kroeg naar de deur waar met sierlijke krulletters over duidelijk ‘privé’ op stond geschreven. Hij had de deur klink al in zijn hand, toen hij in ene je vader zag zitten. Hij keek hem aan wachtte even en zei toen: ‘Hebben wij elkaar al niet eens eerder ontmoet?’

Je vader keek hem diep in zijn ogen, draaide zijn hoofd een beetje schuin en zei: ‘Goh, das toch best wel sneu, jongen. Zo jong en dan al de eerste tekenen van Alzheimer!’
De MP liep rood aan en voor hij verder ook maar iets kon terugzeggen, was het je vader die weer het woord nam. Hij zei: ‘Ben je nou werkelijk zo dom dat je niet meer weet dat je gisteravond met alle geweld bij mij thuis, de vriend van mijn zoon wilde meenemen omdat je hem voor mijn zoon aanzag?? Of ben je gewoon zo onder de indruk van mijn witte overal dat het je niet meer helemaal helder meer is? Trouwens, hier naar boven gaan heeft totaal geen zin, want ik zeg je dat hij hier ook niet is. Maar, dat zal wel weer niet genoeg zijn, hé. Je wil je natuurlijk, ten overstaan van al deze klanten bewijzen en dus ga je toch naar boven hé? Nou je doet maar !!"

De MP stond duidelijk in tweestrijd, moest hij nu zijn gezag laten gelden of moest hij zijn, verbale, verlies nemen en vertrekken. Hij liet de deur klink los, waggelde wat van zijn ene op zijn andere
been en riep in het algemeen dat ze het wel gezien hadden hier en dat ze er weer vandoor gingen. Meteen de daad bij het woord voegend vertrokken ze weer zonder ook nog maar verder om te kijken. “Je vader, vriend, was ‘not amused’ om het maar zachtjes uit te drukken. Hij zei later dat het toch niet gekker moest worden een zoon bij de marine en vervolgens de hele marine bij hem thuis en in de kroeg! Het was welletjes zo!”

Ik kreeg nog een pilsje voor gezet en vertelde het verhaal aan een ieder die het maar horen wilde.
Ik zat met een van de vaste klanten te praten, met mijn rug half naar de deur toe. Ik merkte pas dat mijn vader binnen kwam toen hij me eigenlijk straal voor bij was gelopen. Dat kon niet anders, ik bedoel het is zo’n klein kroegje, ik zat in mijn uniform en er kwamen echt niet elke dag mariniers in Gala-uniform over de vloer hier.
“Hé Pa” riep ik joviaal. Geen enkele reactie. Hij ging zitten aan het tafeltje dat helemaal achter in de kroeg stond. Piet had al een colaatje pils in geschonken en zette er een leeg borrel glas naast. “Ben je al zover” vroeg hij aan m’n vader. Die knikte alleen maar en Piet liet het witte vocht uit de fles Olifant het glas in lopen.
“Ik vraag het maar even omdat je meestal eerst een pilsje wil en pas bij het tweede pilsje een borrel ernaast wil. Maar ik zag je binnen komen en dacht: Die is hard toe aan een borrel!”
“En dat had je dus goed gezien” Hij pakte het borrelglas op en sloeg met een kort gebaar in een keer de borrel achterover.

Ook dat kon ik niet van hem. Meestal was het heel voorzichtig nippen aan zijn borrel, daarna een paar goedkeurende smakkende geluiden ten teken dat het smaakte en vervolgens liet hij dan de rest inhoud van het glas voorzichtig naar binnen glijden.
Niet zoals nu, bijna schrokkend, nooit schrokkend altijd genietend normaal.
Het voorspelde allemaal weinig goeds. Dikke Piet was blijven staan, met de fles jonge jenever nog in zijn hand en wachtte op wat komen ging. Mijn vader maakte een kort knikkende beweging met zijn hoofd, ten teken dat Piet er nog eentje moest inschenken. Ik zag dat duidelijk en riep tegen Piet, dat hij die van mij te goed had.
Piet zei tegen mijn vader: “die heb je van je jongen”
“Ik dacht het niet, daar ben ik voorlopig nog niet aan toe. Hij heeft me deze week genoeg kopzorgen bezorgt. Nee, zet hem maar gewoon bij mezelf op de lat!”
Dit waren van die momenten dat ik uit ervaring wist dat ik beter mijn mond kon houden om erger te voorkomen.


De vrede werd getekend

Na ruim een uur, minstens tien kopstootjes verder, begon mijn vader wat te ontdooien. Ik kwam terug van het toilet en er was inmiddels een barkruk vrij naast die waar mijn vader op zat. Hij gaf een kort, maar niet mis te verstaan, tikje op de lege barkruk, zo maakte hij duidelijk dat het tijd was voor een verzoeningsgesprek. O, denk nou niet dat dit diepgaande en hoogdravende gesprekken werden. Nee mijn vader volstond meestal met het melden dat ik me had gedragen, gelijk een stom rund. Dat dat beest er niets aankon doen, maar dat ik geacht werd mijn hersens te gebruiken ter voorkoming van problemen. Of ik dat maar even tot me door wilde laten dringen?

Hoe kon ik zo’n vriendelijk verzoek nou in de wind slaan, laat staan weigeren.
Ik maakte duidelijk dat ik er spijt van had dat zij, mijn ouders, zich onnodig zorgen hadden gemaakt. Ik beloofde plechtig om hem eerst in te lichten als ik ooit weer eens zoiets zou ondernemen. Hiermee was het pleit beslecht, er restte nog een onderdeel van het ritueel. Hij sloeg zijn hand om mijn schouder, keek me aan en maakte een smakkend geluid dat meestal aankondigde dat hij iets te zeggen had. Dat geluid produceerde hij alleen als hij een borrel op had, hij bevochtigde nogmaals zijn lippen met zijn tong en sprak: “Zak!! Zo en nou lust ik die jonge borrel wel!”

Hiermee was de zaak afgedaan wat hem betrof. Mijn vader had namelijk de gewoonte om niet al te veel woorden vuil te maken aan zaken die men toch niet meer kon veranderen. Het was een van zijn eigenschappen die ik door de jaren heen ten zeerste ben gaan waarderen. Inmiddels waren er een paar uur verstreken, het liep tegen zeven uur ’s avonds en de glazen waren leeg. Dus de hoogste tijd om naar huis te gaan. Na wat heen en weer gepraat, besloot hij zijn bromfiets te laten staan. Het leek ons beide verstandiger en veiliger om maar gebruik te maken van het openbaar vervoer voor. Met tramlijn 13 waren we immers in geen tijd op het Mercatorplein, van waar het eigenlijk nog maar een paar stappen waren naar ons huis!

We staken de Dam over aan de zijde van Peek en Cloppenburg liepen langs het paleis, we sloegen aan de zijde van het paleis rechtsaf en liepen aan de achterkant van het paleis langs (of was het nou toch de voorkant?) op de Nieuwezijds Voorburgwal tot we ter hoogte waren van de tramhalte voor het Oude Postkantoor. We staken over naar de tramhalte voor “die Port van Cleve”

van oudsher een van de chiquere restaurants in Amsterdam. Onder de abri was geen plaats, dus ik zette mijn plunjezak met een klap op de grond zodat hij tegen de haltepaal aan kon leunen. Nu was het wachten geblazen op de tram. Verveeld stond mijn oudeheer een beetje om zich heen te kijken. Binnen twee minuten had hij al drie keer verteld dat het wel erg lang duurde voordat die tram nu eindelijk kwam. Hij maakte net aanstalten om nog maar eens voor de vierde keer te beginnen over de veel te lange wachttijden in het openbaar vervoer, toen zijn oog viel op een zwarte diplomaten wagen die half op de stoep stond geparkeerd voor “die port van Cleve”.

Hij hield even zijn adem in,
“Weet jij wat voor vlaggetje dat is, daar voorop op die zwarte kar?”
Ik had er tot nu toe geen aandacht aan geschonken en moest even goed kijken. Tot mijn stomme verbazing zag ik dat het de auto was van de Commandant der zeestrijdkrachten. Het ‘vlaggetje’ zoals mijn vader het zo mooi beschreef, was niet minder dan de Admiraalsstandaard. Ik keek nog eens goed en zag nu dat er twee Mp’s voor de deur stonden die de boel nauwlettend in de gaten hielden.
“Nou, kom op, ze zullen je toch op zijn minst wel geleerd hebben wat al die vaantjes betekenen. Het moet wat met de marine te maken hebben want die twee dragen hetzelfde uniform, als die twee knakkers die jouw kwamen zoeken.”
Ik stamelde een beetje binnensmonds dat dat de Commandant der zeestrijdkrachten zijn auto was. “Sta niet zo te mompelen, ik versta er geen woord van!”
Dat dit mogelijk ook de bedoeling was ontging hem geheel.
“Wat zei je nou?” vroeg hij me nogmaals met een wat dringender klank.
“Het is de Commandant der zeestrijdkrachten Nederland, zoals dat zo mooi heet!” Ditmaal duidelijk uitgesproken. De hoop dat hij me niet zou verstaan was dus al geheel vervlogen.
“Mooi, dan ga ik eens even een praatje met hem maken over jou functioneren!”

Nog voor ik ook maar de kans kreeg om tegen hem te zeggen dat dat niet echt verstandig zou zijn was hij er al vandoor. Hij flitste tussen twee auto’s door in de richting van de ingang van “die port van Cleve”, keek nog even om en riep in mijn richting:
“Ga maar niet mee hoor, ik doe het wel eventjes alleen!” En weg was hij, hij schoof langs de twee kleerkasten van de MP’ naar binnen, mij in complete verwarring op die tramhalte achterlatend. Ik kon geen kant op. Ik kon toch moeilijk mijn plunjezak pakken en naar binnen gaan in het meest prestigieuze restaurant van die tijd. Nog los van het feit dat die twee bomen van Mp’s daar natuurlijk ook niet voor niks stonden.

Daar kwam lijn 13 aan. 

Even overwoog ik dat het waarschijnlijk het meest veilige was om gewoon in te stappen en weg te gaan, alsof ik er gewoon niet bij hoorde. Maar ja het was wel mijn ouweheer, toch. Het hele verhaal had waarschijnlijk nog geen vijf minuten geduurd, mijn vader kwam naar buiten onder zachte drang van de twee Mp’s. Ze duwde hem als het ware vooruit tot hij weer op het trottoir stond.
Hij stak mopperend over naar de tramhalte.
“Goh, niet te geloven. Wat een vervelende man. Ik bood hem wat te drinken aan, trouwens die twee andere aan zijn tafel ook hoor, echt niet hem alleen. Maar de heren wilden niks. Nou ik heb ze even gevraagd of ik soms te min was om een borrel mee te drinken. Nou dat was het niet ze wilde alleen maar even met rust gelaten worden.
"En ik wil alleen maar even over mijn zoon praten" zei ik nog tegen hem.
Maar niet voor reden vatbaar, hoor. Een van die mannen gaf die kleerkasten een signaal en ik werd meteen opgepakt en ‘vriendelijk’ verzocht om het pand te verlaten.
Toen ik dat weigerde werd ik bij mijn schouders gepakt, aan elke kant zo’n “bodybuilder”. Echt veel overredingskracht hoeven die dan niet meer aan de man te leggen. Nee, al hangend tussen die twee vleesgeworden kleerkasten, zweefde ik door de ruimte, Linéa recta naar BUITEN!
Dus …………………… onverrichte zaken gaan we nu naar huis!

Toch weer thuis!

Die vrijdag avond was het bijna acht uur dat we thuis aankwamen, mijn moeder was dolgelukkig dat ze mij zag. Met mijn vader was ze een stuk minder blij.
“Waar zitten jullie nou? Je weet dat we zo viste krijgen en dan laat je me toch zo zitten darren??” Verder kwam ze niet, mijn vader onderbrak haar en zij: “Ik wilde even met zijn baas praten” wijzend in mijn richting.
“Het is dus niet gelukt, vandaar dat we zo laat zijn!” Mijn moeder was met stomheid geslagen: “Nou heb je in je hele leven alles bij elkaar gelogen met je smoezen waarom je er weer eens niet was. Maar ik moet toegeven, dit is een hele nieuwe!!”

Ik trachtte mijn moeder nog duidelijk te maken dat zij nu wel de verkeerde conclusie trok en dat het allemaal klopte. Ze keek me wat getergd aan en zei: “Begin jij nu ook al met die flauwekul. Twee van die dwazen? Dat trek ik echt niet.”

Die maandagmorgen zat ik de trein naar Driebergen-Zeist en bedacht me wat voor een paar schatten van ouders ik eigenlijk had!!!

zondag 5 augustus 2018


Januari 1969 !


Een gedenkwaardige dag voor mij als jonge puber van 15 jaar en 11 maanden.
De keuring op Hollandse rading was voorspoedig verlopen. Ik was, samen met nog twee man, uitverkoren om “marinier” te mogen worden. De datum van in dienst treding was vastgesteld op 6 januari 1969. Klas 161/162



In aller vroegte was het vertrek vanaf het CS in Amsterdam naar Rotterdam geregeld. Mijn eerste dienstreis stond op het punt om aan te vangen.
Een Amsterdammer in aller vroegte op weg naar Rotterdam om zich te melden in de marinierskazerne met de mooie naam “van Ghent” aan het Toepad in Rotterdam. De trein liep keurig op tijd het station van Rotterdam binnen. De tas, gepakt met persoonlijke spullen, en naar buiten op zoek naar een manier om naar het Toepad te komen.

Wat moest je eigenlijk mee nemen naar de opleiding?
Behalve de hele papierwinkel die nu eenmaal bij defensie hoorde, was er wat schoon ondergoed, een hempje en een broek. Meer had je niet nodig was gezegd want de eerste twee maanden kwam je toch de poort niet uit en kleren om je dienst te vervullen kreeg je daar in voldoende maten uitgereikt. Burger spul was een overbodige luxe. Mijn moeder dacht daar natuurlijk anders over en had toch nog kans gezien om wat ‘warme’ kleding in mijn tas te proppen. Het was immers hartje winter en dan kan je dat best gebruiken was haar redenatie. Naast de kleding zat er ook behoorlijk wat etens waren in mijn tas. Noch zo’n redenatie van mijn moeder., “zorg er nou maar voor dat je geen honger lijd, eerst maar eens kijken of je wel fatsoenlijk eten krijgt daar bij die marine!”
Wat zij, en ik natuurlijk, toen nog niet wisten dat het eten meer dan voortreffelijk zou zijn gedurende mijn diensttijd.

Ik heb al eens beschreven hoe de aankomst in de van Ghentkazerne is verlopen (door op de link te klikken kom je bij dat verhaal) en hoe de eerste gang bij binnenkomst meteen richting Barbier was. 

De tweede gang was naar de barak waar we gedurende de gehele opleiding zouden zijn onder gebracht. Dit was het hart van de opleiding. Hier werd niet alleen geslapen, nee hier werd geleerd. Huisvlijt, poetsen, strijken en herstelwerkzaamheden aan je plunje alles gebeurde aan de bakstafel. Wapenonderhoud en theorie werden in het lokaal van de barak gegeven.

Bij binnenkomst van de barak werden we opgewacht door een eerste klas met een kleurtje.
Een boom van een kerel, waarvan je bang zou worden als hij met een schuinoog onder zijn baret vandaan naar je keek en je opnam van kruin tot aan je grote teen! Edwin de Bies was zijn naam! Gaande weg de opleiding bleek dat die manier van zich zelf neerzetten niet overeenkwam met zijn goedmoedige inborst. Hij was het die een ieder ondersteunde en hen erop de moeilijkste momenten doorheen wist te slepen.
Die naam moesten we meteen maar weer vergeten. Wij, de Baroe’s, werden geacht hem aan te spreken met ‘eerste klas’ Hij was de rechterhand van korporaal Visser en de sergeant ten Bave welke als een eeneiige drieling de groep zou gaan drillen.

In de hal van de barak werden alle burgertassen neer gegooid en moesten we voor het eerst buiten de barak aantreden. Wat een zootje ongeregeld was dat. Gewoon lachwekkend als je zag hoe men door elkaar heen krioelde om maar een plekje te bemachtigen waarvan je dacht dat dat de juiste was. Het was natuurlijk de bedoeling dat de grootste links voor aan kwam te staan en dat het zo naar rechts af ging lopen naar de kleinste. De Bies legde het in eerste instantie geduldig uit wat hij van ons verwachte. En nog maar weer een keer en, juist, nog maar weer een keer.
De vierde keer was er geen zweem meer over van de beminnelijke eerste klas. Hij begon nu iedereen die niet op de juiste plek stond in het gelid, op de goeie plaats te duwen. Als dat niet hielp dan werd er nog even flink wat getrokkenb en dat alles onder het uiten van hele nieuwe woorden en kreten, dit ging door net zo lang tot dat het helemaal naar zijn zin was.
“Mijn heren, kijk even om je heen, onthoud de gezichten van de mensen die voor-, naast en achter je staan. Dit is jou plek in het gelid en dat blijft zo gedurende de oplkeiding, let dus goed op!!”

Aansluitend was de eerste exercitielies. Afmars naar het kledingmagazijn waar we onze dungarees kregen uitgereikt en al het andere, vanwege de dienst verstrekte kleding en uitrusting. Twee hele plunje zakken werden volgestopt met kleding, handdoeken, sokken schoenen en ik weet niet wat allemaal. Genoeg voor vier bakskasten leek het wel.
Dat dit allemaal in 1 kast paste bleek al snel toen we terug kwamen in de slaapzaal. De kasten moesten ‘model’ worden ingericht en dat was geen sinnekuren! 


Was het ‘marcheren’ richting kledingsmagazijn al een chaos, deze werd op de terug weg mogelijk nog groter. Nu moest je de man twee gevulde plunje zakken meeslepen naar die barak. Had je er een eindelijk fatsoenlijk op je schouder gehangen dan was er feitelijk geen plaats meer voor nummer twee. Kortom het was een bende om daar te komen.


En zo zag je er toen uit!


Aangekomen in de barak moest een ieder zijn tampatje (binnen de muren van de kazerne kreeg plotseling alles een andere naam!) opzoeken en zijn plunjezak op het bed leegmaken.
De gehele bak moest zich verzamelen bij de kast die model was ingepakt.
‘ “mijne heren”, daar jullie toch te stom zijn om ook maar iets te onthouden hebben we een voorbeeld voor jullie gemaakt. Elke kast is binnen een half uur zo ingepakt! Duidelijk?’
Nou, het was duidelijk……….dat zou dus nooit gaan lukken.

Daar kwam de sergeant (Ten Bave), de korperaal (Visser of de Vos) de baksmeester dus en de twee eerste klassers de barak binnen. De blikken stonden op oorlog en het was duidelijk dat ze zich op dit eerste bezoek hadden verheugd. De heren kwamen binnen, netjes in het kielzog van de sergeant. De ene na de andere kast werd geheel of gedeeltelijk leeg getrokken en de mariniers in spe, konden niet anders dan een beetje beteuterd toe kijken en de boel weer opnieuw gaan opvouwen en in pakken.
Dit spel ging door tot aan de middagmaaltijd en had dus bijna de gehele ochtend in beslag genomen. Natuurlijk waren er aspirant mariniers die de slag zo te pakken hadden, die werden meteen aan het betere borduur werk gezet aan de bakstafel. Alles wat maar enigszins weg kon raken werd voorzien van het microsectie nummer. De grijze dekens werden dus versierd met een rood sticksel, de kleding en je ondergoed idem!

Tijd om te schaften!!
Afmars richtig hoofdgebouw dus, naar het schaftlokaal. Omdat het maandag was stond er, natuurlijk, snert op het menu. Het hele gebouw rook naar de verse erwtensoep. Een tractatie van je welste! Door de jaren heen leerde je dit soort vastigheden waarderen. Bij snert maakt het gewoon niet uit of het nu 20 graden onder nul is of 20 graden boven nul, maandag was snertdag, dus wen er maar aan!

Na het schaften werden er enklele aangewezen als toegevoegd zeuntje, zelfs die eerste dag kon je al meteen mee om puin te ruimen in de keuken. Dat dat vaak een bijkomend voordeeltje had zou pas later blijken. Een slim zeuntje wist namelijk altijd met wat extras en iets lekkers terug te komen uit het kombuis!

Die avond in bed alle belevenissen van die eerste dag nog maar eens de reveu laten paseren. Het was dus echt zover, een bijna kale kop, een groen pak aan met stuge ruige lerenschoenen, een paar leggings om je benen en een groen gevechtspetje op je knar. Daar lag je dus, midden tussen al die andere klanten die zo nodig marinier moesten worden! Wat een uitdaging en wat zou de dag vanmorgen brengen?
Tijd om daar lang over na te denken was er eigenlijk niet. Alle indrukken van die dag zorgde ervoor dat ik zo vertrokken was in een diepe slaap! 


Morgen weer een dag !


zaterdag 24 februari 2018

Slapen heb ik geleerd bij het korps.......

Slapen kan ik overal!

Dat heb ik denk ik overgehouden van mijn tijd bij de baas. Bij het Korps mariniers was het vaak zo dat je elke tien minuten rust moest pakken. Of dat nou tijdens een survivaloefening in de Biesbos was, tijdens een grote internationale oefening buurt van Paderborn, of aan boord van Hms. Amsterdam, het was gewoon vaak van belang om je rust te pakken.
‘Oefening baart kunst’, dus net als al die andere militaire vaardigheden moest je ook die ‘eigenschap’ van de marinier regelmatig oefenen om het niet te verleren. Van die oefeningen heb ik nu, vandaag de dag, nog vaak profijt. (Al moet ik toegeven dat mijn vrouw daar vaak heel anders overdenkt) Om het te begrijpen is het denk ik wel nodig om uit te leggen waardoor die eigenschap zo is ontwikkeld.

Survival:

Om maar met het eerste voorbeeld te beginnen, tijdens die survival oefeningen had het kader, dat verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de opleiding, steeds de onhebbelijke gewoonte, om je als aankomend marinier, telkens weer te storen in je nachtrust. Men had daar een soort van duivels genoegen in om maar te zorgen dat je geen oog dicht deed. Eindelijk in het bivak aangekomen, kroop je helemaal kapot je tentje in en viel je vaak als een blok in slaap. Mooi niet hoor. Binnen een half uur was het weer zover en kon je er weer uit en mocht je bepakt en bezakt weer aan de slag.
Op de een of andere manier had men er plezier in om de mannen in opleiding uit te putten door ze het liefst 48 uur achter elkaar door het meest afgrijselijke en natste gedeelte van de Biesbos te jagen. Rust in te lassen op een plek waar je tot aan je middel in het ijskoude waterstond en dan te verkondigen dat een goede marinier overal kon slapen en dus ook hier.
Degene die niet sliep was dan ook geen goede marinier en verpeste het voor zijn maten. Want het devies was ‘als er een niet slaapt, slapen we allemaal niet’ met het gevolg dat men binnen tien minuten besloot om een andere plek te zoeken waar je beter kon slapen.
Dat betekende dan meestal een plek waar je niet meer tot aan je middel in het waterstond, maar nu echt tot aan je oksels.
Door complete uitputting, geloof het of niet, hing je dan in het ijskoude water, tussen de rietkragen een beetje tegen elkaar aan en ………....je sliep!

‘Seksbedrijven met een meisje kan je niet overal doen (en geloof me het taal gebruik was iets goffer dan hoe ik het hier neer schrijf) Maar slapen, vrienden, slapen kun je overal! ‘
‘Nou ja overal?’ je zag de meeste denken van ‘dat is wel een beetje overdreven.’ In de praktijk echter bleek het wel te kloppen.

Internationale oefening in de omgeving van Paderborn:

Tijdens een grote internationale oefening, in de buurt van het Duitse Paderborn sliepen we in een vast tentenkamp. Samen met je maatje richtte je je tentje zo in dat je eigenlijk blind je spulletjes kon vinden. Dat tentenkamp was opgezet zoals het een goed militaire inrichting betaamt, strak en uitgelijnd stonden de aan elkaar geknoopte tenten in drie rijen naast elkaar, zoals een peloton aangetreden staat, zo stonden de tentjes ook in het gelid. De kapitein, met zijn vaste staf, had de
beschikking over een commandotent. Daarin sliep ook zijn ordonnans, een marinier 1, die de beschikking had over een oude Harley Davidson  (met een pookje!!) waarmee hij regelmatig op pad gestuurd werd om berichten rond te brengen bij de andere deelnemers van de oefening. Soms wel 6 a 7 keer per nacht. Het laat zich raden dat dan het hele kampement in rep en roer was. Je kon heel veel met zo’n Harley Davidson, maar een ding kon je niet en dat was stilletjes wegrijden.

Dus door een verstoorde nacht rust en een zware oefening merkte je duidelijk dat je slaap te kort kwam. Bij het transport in die ouwe grote legertruc stond je met je volle bepakking omgehangen tegen elkaar aangedrukt. Je kon geen kant op als je in het midden stond. Er werd niet gepraat, de meeste waren bekaf, alleen het monotone geluid van die zware diesel was hoorbaar en fungeerde bijna als een ‘slaapliedje’. Al snel werd het geluid van die motor begeleid door een zacht, bijna niet waarneembaar gebrom.  De meeste om mij heen hielden elkaar overeind gewoon omdat er geen plaats was om om te vallen. De meeste sliepen dus staande zolang de rit duurde. Ook hier was het slapen dus tot een kunstige vaardigheid verheven!

De laatste avond van de oefening was iedereen in een uitgelaten stemming. De oefening was een succes geweest en wij, de deelnemende mariniers, waren goed uit de verf gekomen. De korpsleiding en dus ook de kapitein was trots op zijn mannen. Circa 21.00 uur moest het peloton zich verzamelen bij de commando tent van de Kapitein. Niet opgedirkt, nee, gewoon even relaxen en we zouden een biertje drinken op de goed verlopen oefening. In die tijd kon je nog belastingvrij inkopen in Duitsland, nog geen Schengen gedoe dus. Met het gevolg dat alle maten ruim drank en sigaretten hadden ingeslagen. Al snel bleek dat de inkopen, de grens van het toelaatbare ver hadden overschreden. Dus werd ter plekke besloten om de ‘over kil’ aan sterkedrank maar vast ketelaar te maken. Het afscheid biertje werd uiteindelijk een knap zuipfestijn. Niet alleen voor de manschappen, nee ook het kader maakte deel uit van dit doorweekte gezelschap.
Er was een moment dat ik het nog net redde om lopend (en struikelend) mijn slaapplek te bereiken.
Onnodig om te zeggen dat ik hier onmiddellijk het geleerde in de praktijk bracht en weg zonk in een diepe slaap.

Zoals vaak na het nuttige van veel vloeibaar goud, wordt je ’s morgens wakker met een onweerstaanbare drang om van het overtollige vocht af te komen in je lijf. Ik kroop mijn tentje uit zonder mijn maat wakker te maken die half buiten de tent lag en nog vol in de kleren. Kennelijk had juist dat laatste stukje hem de das om gedaan en had hij, iets te vroeg dus, het geleerde slaapprotocol toegepast. Ik stapte over hem heen, rekte me eens uit en terwijl ik me uitrekte keek ik rond.


Met verbijstering liet ik mijn armen zakken, mijn mond viel open van verbazing van hetgeen ik om me heen zag. Het merendeel van de tenten lag plat, spullen lagen her en der verdeeld in het kamp en op nog geen 10 meter bij mij vandaan lag de Harley Davidson van de ordonnans van de kapitein eenzaam en verlaten. Alsof iemand was weggeweest en dat ding gewoon neer had gegooid.
Langzaam kwam het kampement tot leven. Er werd vrijwel niet gesproken, de katers waren duidelijk in de meerderheid.

Pas in de loop van die ochtend begreep ik wat er was gebeurd. Het vochtige feestje was nog even doorgegaan na mijn vertrek. De baldadigheid nam toe naar mate de drank in de flessen af nam. Op enig moment schijnt de kapitein de onbedwingbare drang te hebben gevoeld om aan de nog aanwezige mariniers te bewijzen dat hij over minstens even veel stuurmanskunst beschikte als de aan hem toegewezen ondergeschikte. Hetgeen geresulteerd heeft in een soort ‘Evel Knevel’ actie die in plaats van tussen de tenten door, merendeels dwars over de tenten heen eindigde in een verdekt opgestelde greppel. Dit bleek Kapiteins laatste hindernis en dus een greppel te ver! Niemand maakte er een probleem van, een ieder had geleerd om te slapen wanneer de gelegenheid zich voor deed en al dus gebeurde en er werd geen woord meer over gerept. Het einde van een Duitse oefening dus!

Hms. Amsterdam :

Aan boord va HMS Amsterdam draaide je als marinier gewoon de wachtdiensten mee en werden de geleerde lessen om overal te kunnen slapen verder verfijnd en uitgebouwd.
Dat betekende dus ook de hondenwacht meedraaien. Nadat de taken verdeeld waren, kreeg ik de
opdracht om te zorgen dat er voldoende koffie was om het hele zootje aan boord wakker te houden. Voor de kenners van het jargon, juist zeuntje van de wacht dus! Dan liep je een ronde en voorzag je een ieder op post van zwart goud en wat te bikken, meestal was er wel wat lekkers over van de broodmaaltijd en anders zorgde de koks er wel voor dat er wat was voor de hondenwacht.

Als dat gedaan was kon je het er even van nemen. Even rust dus. En wat deed je dan….juist dat wat je geleerd was even snel een klein tukkie doen. Nou had ik er altijd moeite mee om de slaap te vatten als het licht was. De meeste sliepen even in het Cafetaria op een van de banken van de bakstafels daar of zelfs, in het geval van de stokers, bovenop de bakstafel.
Ik zocht dan meestal de trossenkast midscheeps op. Daar lagen de trossen keurig te wachten tot er weer aangemeerd moest worden, boven op lagen vaak wat stootboeien die de ergste klappen konden opvangen als er met iets te veel kracht op de kaai werd in gevaren. Dat was dus een prima plek voor een kort tukkie. Je kon die kast met waterdichte knevels van binnenuit goed afsluiten en werd dan door niemand gestoord en kwam heerlijk tot rust in dat donkere hol!

Eenmaal wakker dacht ik dat het wel tijd zou zijn voor een tweede ronde. Het was stikken donker in die kast. Je kon echt geen hand voor ogen zien. Op de tast wist ik de knevels te vinden en maakte ze een voor een open. Duwde zachtjes tegen de deur en zag tot mijn stomme verbazing dat het al licht
begon te worden. Daar klopte dus iets niet. De Hondenwacht eindigde om 04.00 uur en dan was het echt nog hartstikke donker op zee. Plotseling kreeg ik een klap op mijn schouder waar je beroerd van werd. Het was de O.o. van Pol. Een sergeant der mariniers die die taak had gekregen en die hij met verven invulde. Zeg maar als een echte Sheriff !!

‘Waar heb jij gezeten idioot???’ nog voor ik kon antwoorden ging hij verder
“Ben jij wel goed bij je hoofd?” ook op die vraag wilde hij kennelijk geen antwoord hebben want hij kwam nu pas echt goed op dreef,
“Welke idioot sluit zich nou op in de trossenkast op volle zee?” en weer geen kans om er een woord tussen te krijgen, he!
“Het is, goddomme, over zevenen, die hele schuit is al drie uur in rep en roer en we hebben overal gezocht. We hebben het konvooi verlaten om te gaan zoeken op zee en meneer ligt doodleuk te slapen in de trossenkast, wat heb je daarop te zeggen malloot? “
Ik was even stil, dacht na over wat ik daarop moest zeggen. Dat duurde de sergeant duidelijk te lang en hij bulderde in mijn oor
“Nou vooruit, ik eis een antwoord van je? We hebben echt overal gezocht, dus vertel op man?”
“Nou, dat jullie misschien toch niet goed genoeg gezocht hebben?” Ik moet bekennen dat ik het meer zachtjes voor me uit mompelde dan dat het als een antwoord bedoeld was.
De sergeant had echter erg goede oren, logisch natuurlijk je wordt niet voor niks sergeant der mariniers, toch. Dus hij hoorde het precies wat ik zei. Zijn ontploffing was grandioos, ten aanzien van een groot deel van de bemanning die midscheeps tezamen waren gelopen, ging hij compleet uit zijn dak.

De arme man was echt blij om me te zien en gelukkig dat er niks ergs gebeurd was, dacht ik.
Nou dat was niet helemaal het geval. Hij kon er niet over uit dat die kast niet doorzocht was en ervaarde dat als een persoonlijke fout. Toen ik tegen hem zei dat het natuurlijk stom geweest was van me en dat hij daar niet voor verantwoordelijk was werd hij alleen maar kwader.
Pas weken later toen de storm weer geluwd was, ik mijn verzwaard had uitgezeten, vertelde hij me dat hij zich echt zorgen had gemaakt dat ik overboord gekukeld was. Vanaf dat moment werd bij elke wisseling van de wacht de trossenkast gecontroleerd!

Thuis slapen:

Ik heb natuurlijk inmiddels een respectabele leeftijd bereikt. Althans dat gevoel heb ik zelf en dat wordt natuurlijk niet altijd en door iedereen gedeeld. Ik ben een gelukkig mens, heb een lieve begrijpende vrouw die me altijd bijstaat en er altijd voor me is. Ze pikt een hele hoop van me en is wat je noemt mijn steun en toeverlaat. Ondanks dat ze weet dat ik een geoefend slaper ben en op de meest vreemde plekken in slaap kan vallen, heeft ze daar nou net relatief weinig begrip voor. Laats zaten we gezamenlijk te wachten in de wachtkamer van de een of andere arts. (gek is dat trouwens, ik heb ook het gevoel dat ik tegenwoordig meer uren door breng in de wachtkamer van de een of andere pil, dan dat ik uren doorbreng hangend aan de bar onder het genot van een goud gele raker.)

Goed, nou haat ik wachtkamers van artsen.     

Vooral van wegen de zieken.
Nou ja, zieken?
Dat behoeft natuurlijk enige uitleg. In die wachtkamers heb ik vaak het gevoel dat zieke mensen tegen elkaar aan het opbieden zijn wie nu eigenlijk de grootste tumor heeft en de meeste morfine tabletten moet slikken. Dan heb ik het over de categorie die er vaak met een griepje, uren zitten te piepen.
Wat mij opvalt is dat de mensen die echt wat mankeren, die werkelijk dood en doodziek zijn, en soms gewoon opgegeven zijn, die mensen hoor je dus vrijwel nooit.

Dit keer zaten we in een wachtkamer met zijn tweetjes, niemand anders en er hing zo’n duffe penetrante dokters lucht in die wachtkamer. Toen ik er wat van zei met ingehouden stem volume siste mijn moppie: “hou nou is op en praat niet zo hard” een diepe zucht gaf aan dat het gesprek eigenlijk beëindigd was. Dus tegen beter weten in ondernam ik nog een poging om in gesprek te komen met haar: “Ik praat al heel zacht, ik praat niet hard! Dat zijn jouw oren, die zijn erop getraind om alles te horen…..?“
Nog voor ik verder kon gaan wierp ze me vriendelijk toe: “He, grote, nou is het wel genoeg he!!! Hou nou alsjeblieft even een paar minuten je kop, ik heb geen zin om voor lul te staan door jou geschreeuw!” Met opgetrokken wenkbrauwen keek ze me aan en dat maakte me duidelijk dat het verstandiger was om mijn verweer op een ander moment te houden.

Een beetje beledigd ging ik een beetje achterover zitten, mijn armen over elkaar ten teken dat ik het er dus volstrekt niet mee eens was. Zo zat ik dus even stilletjes om me heen te kijken en voelde mijn oogleden zwaarder en zwaarder worden. Alsof ze een eigen leven leiden, zo gedroegen ze zich en prompt werden de al oude lessen vanuit het korps in de praktijk gebracht. Ik voelde me weg zakken als in een trance.

Dat duurde dus niet lang. Ik kreeg een flinke por in mijn zij en kwam in een keer weer terug in die vreselijke, dooie wachtkamer. Ik keek mijn vrouw aan en zag dat ze met een rood aangelopen gezicht me aan zat te staren, “Ben je nou helemaal gek? Je gaat toch niet zitten slapen in de wachtkamer van de dokter!!” Ik wilde mijn mond opentrekken en haar gaan uitleggen dat dat nog te maken had met hetgeen ik bij het korps geleerd had, nog voor dat ik ook maar een woord uit mijn mond kon krijgen keek ze me weer aan en zag dat ik van plan was om wat te gaan zeggen.
“Je haalt het niet in je hoofd om nu weer met dat verhaal aan te komen dat je dat bij dat korps van je geleerd hebt, hé. Dat verhaal gaat dan misschien ’s avonds op als je bij de tv in slaap valt, maar toch niet in een wachtkamer van een dokter, dat kan je gewoon niet menen.”
Er zijn dus van die momenten dat je er gewoon beter het zwijgen toe doet, dit was er zo een. Ik hield wijselijk mijn mond. 

Na het bezoek aan de arts, zaten we in de auto terug naar huis. Mijn lieve vrouw keek me zijdelings aan haalde diep adem en met haar meest lieftallige stemmetje zei ze:
“Niet in slaap vallen hé, onder het rijden!" om er vervolgens subtiel aan toe te voegen: 
"Hebben ze je vast wel geleerd bij het korps, toch !!”

Fijn weekend!
Rob