Januari 1969 !
Een
gedenkwaardige dag voor mij als jonge puber van 15 jaar en 11 maanden.
De keuring op
Hollandse rading was voorspoedig verlopen. Ik was, samen met nog twee man,
uitverkoren om “marinier” te mogen worden. De datum van in dienst treding was
vastgesteld op 6 januari 1969. Klas 161/162
In aller
vroegte was het vertrek vanaf het CS in Amsterdam naar Rotterdam geregeld. Mijn
eerste dienstreis stond op het punt om aan te vangen.
Een
Amsterdammer in aller vroegte op weg naar Rotterdam om zich te melden in de
marinierskazerne met de mooie naam “van Ghent” aan het Toepad in Rotterdam. De
trein liep keurig op tijd het station van Rotterdam binnen. De tas, gepakt met
persoonlijke spullen, en naar buiten op zoek naar een manier om naar het Toepad
te komen.
Wat moest je
eigenlijk mee nemen naar de opleiding?
Behalve de hele
papierwinkel die nu eenmaal bij defensie hoorde, was er wat schoon ondergoed,
een hempje en een broek. Meer had je niet nodig was gezegd want de eerste twee
maanden kwam je toch de poort niet uit en kleren om je dienst te vervullen
kreeg je daar in voldoende maten uitgereikt. Burger spul was een overbodige
luxe. Mijn moeder dacht daar natuurlijk anders over en had toch nog kans gezien
om wat ‘warme’ kleding in mijn tas te proppen. Het was immers hartje winter en
dan kan je dat best gebruiken was haar redenatie. Naast de kleding zat er ook
behoorlijk wat etens waren in mijn tas. Noch zo’n redenatie van mijn moeder.,
“zorg er nou maar voor dat je geen honger lijd, eerst maar eens kijken of je
wel fatsoenlijk eten krijgt daar bij die marine!”
Wat zij, en ik
natuurlijk, toen nog niet wisten dat het eten meer dan voortreffelijk zou zijn
gedurende mijn diensttijd.
Ik heb al eens
beschreven hoe de aankomst in de van Ghentkazerne is verlopen (door op de link te klikken kom je bij dat verhaal) en hoe de eerste gang bij binnenkomst
meteen richting Barbier was.
De tweede gang
was naar de barak waar we gedurende de gehele opleiding zouden zijn onder
gebracht. Dit was het hart van de opleiding. Hier werd niet alleen geslapen,
nee hier werd geleerd. Huisvlijt, poetsen, strijken en herstelwerkzaamheden aan
je plunje alles gebeurde aan de bakstafel. Wapenonderhoud en theorie werden in
het lokaal van de barak gegeven.
Bij binnenkomst
van de barak werden we opgewacht door een eerste klas met een kleurtje.
Een boom van
een kerel, waarvan je bang zou worden als hij met een schuinoog onder zijn
baret vandaan naar je keek en je opnam van kruin tot aan je grote teen! Edwin
de Bies was zijn naam! Gaande weg de opleiding bleek dat die manier van zich
zelf neerzetten niet overeenkwam met zijn goedmoedige inborst. Hij was het die
een ieder ondersteunde en hen erop de moeilijkste momenten doorheen wist te
slepen.
Die naam
moesten we meteen maar weer vergeten. Wij, de Baroe’s, werden geacht hem aan te
spreken met ‘eerste klas’ Hij was de rechterhand van korporaal Visser en de
sergeant ten Bave welke als een eeneiige drieling de groep zou gaan drillen.
In de hal van
de barak werden alle burgertassen neer gegooid en moesten we voor het eerst
buiten de barak aantreden. Wat een zootje ongeregeld was dat. Gewoon
lachwekkend als je zag hoe men door elkaar heen krioelde om maar een plekje te
bemachtigen waarvan je dacht dat dat de juiste was. Het was natuurlijk de
bedoeling dat de grootste links voor aan kwam te staan en dat het zo naar rechts
af ging lopen naar de kleinste. De Bies legde het in eerste instantie geduldig
uit wat hij van ons verwachte. En nog maar weer een keer en, juist, nog maar
weer een keer.
De vierde keer
was er geen zweem meer over van de beminnelijke eerste klas. Hij begon nu iedereen
die niet op de juiste plek stond in het gelid, op de goeie plaats te duwen. Als
dat niet hielp dan werd er nog even flink wat getrokkenb en dat alles onder het
uiten van hele nieuwe woorden en kreten, dit ging door net zo lang tot dat het
helemaal naar zijn zin was.
“Mijn heren,
kijk even om je heen, onthoud de gezichten van de mensen die voor-, naast en
achter je staan. Dit is jou plek in het gelid en dat blijft zo gedurende de
oplkeiding, let dus goed op!!”
Aansluitend was
de eerste exercitielies. Afmars naar het kledingmagazijn waar we onze dungarees
kregen uitgereikt en al het andere, vanwege de dienst verstrekte kleding en
uitrusting. Twee hele plunje zakken werden volgestopt met kleding, handdoeken,
sokken schoenen en ik weet niet wat allemaal. Genoeg voor vier bakskasten leek het
wel.
Dat dit
allemaal in 1 kast paste bleek al snel toen we terug kwamen in de slaapzaal. De
kasten moesten ‘model’ worden ingericht en dat was geen sinnekuren!
Was het ‘marcheren’ richting kledingsmagazijn al een chaos, deze werd op de terug weg mogelijk nog groter. Nu moest je de man twee gevulde plunje zakken meeslepen naar die barak. Had je er een eindelijk fatsoenlijk op je schouder gehangen dan was er feitelijk geen plaats meer voor nummer twee. Kortom het was een bende om daar te komen.
En zo zag je er toen uit!
Aangekomen in de barak moest een ieder zijn tampatje (binnen de muren van de kazerne kreeg plotseling alles een andere naam!) opzoeken en zijn plunjezak op het bed leegmaken.
De gehele bak
moest zich verzamelen bij de kast die model was ingepakt.
‘ “mijne
heren”, daar jullie toch te stom zijn om ook maar iets te onthouden hebben we
een voorbeeld voor jullie gemaakt. Elke kast is binnen een half uur zo
ingepakt! Duidelijk?’
Nou, het was
duidelijk……….dat zou dus nooit gaan lukken.
Daar kwam de
sergeant (Ten Bave), de korperaal (Visser of de Vos) de baksmeester dus en de
twee eerste klassers de barak binnen. De blikken stonden op oorlog en het was
duidelijk dat ze zich op dit eerste bezoek hadden verheugd. De heren kwamen
binnen, netjes in het kielzog van de sergeant. De ene na de andere kast werd
geheel of gedeeltelijk leeg getrokken en de mariniers in spe, konden niet
anders dan een beetje beteuterd toe kijken en de boel weer opnieuw gaan
opvouwen en in pakken.
Dit spel ging
door tot aan de middagmaaltijd en had dus bijna de gehele ochtend in beslag
genomen. Natuurlijk waren er aspirant mariniers die de slag zo te pakken hadden,
die werden meteen aan het betere borduur werk gezet aan de bakstafel. Alles wat
maar enigszins weg kon raken werd voorzien van het microsectie nummer. De
grijze dekens werden dus versierd met een rood sticksel, de kleding en je
ondergoed idem!
Tijd om te
schaften!!
Afmars richtig
hoofdgebouw dus, naar het schaftlokaal. Omdat het maandag was stond er,
natuurlijk, snert op het menu. Het hele gebouw rook naar de verse erwtensoep. Een
tractatie van je welste! Door de jaren heen leerde je dit soort vastigheden
waarderen. Bij snert maakt het gewoon niet uit of het nu 20 graden onder nul is
of 20 graden boven nul, maandag was snertdag, dus wen er maar aan!
Na het schaften
werden er enklele aangewezen als toegevoegd zeuntje, zelfs die eerste dag kon
je al meteen mee om puin te ruimen in de keuken. Dat dat vaak een bijkomend
voordeeltje had zou pas later blijken. Een slim zeuntje wist namelijk altijd
met wat extras en iets lekkers terug te komen uit het kombuis!
Die avond in
bed alle belevenissen van die eerste dag nog maar eens de reveu laten paseren.
Het was dus echt zover, een bijna kale kop, een groen pak aan met stuge ruige
lerenschoenen, een paar leggings om je benen en een groen gevechtspetje op je
knar. Daar lag je dus, midden tussen al die andere klanten die zo nodig
marinier moesten worden! Wat een uitdaging en wat zou de dag vanmorgen brengen?
Tijd om daar
lang over na te denken was er eigenlijk niet. Alle indrukken van die dag zorgde
ervoor dat ik zo vertrokken was in een diepe slaap!
Morgen weer een dag !
Morgen weer een dag !